Koffie Noé
Met het stijgen van de welvaart na de tweede wereldoorlog was er ook een vraag naar betere koffie waarin minder Robustabonen werden verwerkt, maar meer Arabica’s.
Die evolutie was vooral te merken in Vlaanderen waar zachte en meer verfijnde koffievariëteiten de voorkeur kregen boven de sterke en bittere Robustakoffie’s uit Wallonië en Noord-Frankrijk.
Zo ontstond van West-Vlaanderen tot Limburg en een deel van de provincie Luik een ‘Arabica koffiegordel’. Dat betekent niet dat overal dezelfde koffie werd gedronken. De smaakvoorkeuren verschillen van streek tot streek en gaan van uiterst zacht tot pittig. Koffiebranders spelen hierop in door aparte melanges te creëren die ze volgens de plaatselijke smaken roosteren.
Zo startte koffiebrander Albert Noé in 1946 met de verkoop van drie koffemelanges bij zijn vennoot Emile Meurice die een bakkerij had in Walshoutem, vlakbij Landen in het Hageland. De drie toenmalige koffiemelanges: Extra, Dessert en Suprema kenmerkten zich door hun zachte smaak, maar wel met een meer pittig accent. Dat kwam door een medium branding in de ambachtelijke trommel met gasbranders. Nog steeds wordt in een trommel van 90 kg op gas gebrand. Het branden gebeurt in twee tijden: er wordt gestart op 220°C en dan wordt de temperatuur verhoogd tot 260°C waarna 13 minuten wordt gebrand. Na het branden worden de koffiebonen snel afgekoeld met koude lucht. Hierdoor behoudt de koffie optimaal zijn aroma. Voor de samenstelling worden vier soorten santos gebruikt uit onder meer Guatemala, Costa Rica, Papua Nieuw Guinea, Colombia, Haïti, Brazilië en Indonesië. Het assortiment bestaat nu uit vier variëteiten: Extra, Royal, Dessert en Gourmet.